geschiedenis (clubs)

 oprichting fc real madrid

Real Madrid werd op 6 maart 1902 opgericht als Madrid Club de Fútbol. Juan Padrós Rubió werd de eerste clubpresident. Het predicaat Real (Koninklijk) ontving de club op 29 juli 1920 van koning Alfons XIII.

Eerste successen

Enkele maanden na de oprichting van de club, speelde Madrid CF ter gelegenheid van de kroning van Alfons XIII tegen FC Barcelona. De Catalaanse club won met 3-1 en het was de eerste van de vele wedstrijden die beide clubs tegen elkaar zouden spelen. In de loop der jaren zou de relatie tussen de twee clubs uitgroeien tot één van enorme rivaliteit en onderlinge duels zouden aangeduid worden als de Derby van het Heelal. In 1905 won Madrid CF de eerste grote prijs, de Copa del Rey. In 1906, 1907 en 1908 veroverde de club deze beker opnieuw. Real Madrid behoorde in 1928 tot de oprichters van de Primera División, de hoogste Spaanse voetbaldivisie. De eerste competitiewedstrijd won de club met 5-0 van CE Europa. De eerste landstitel volgde in 1932.

Het seizoen daarop verdedigde Real Madrid de landstitel met succes, mede dankzij Manuel Olivares, die met zestien doelpunten topscorer van de Primera División werd.

De grote glorietijd

In 1943 werd voormalig speler en trainer Santiago Bernabéu Yeste gekozen tot nieuwe clubvoorzitter. Hij zorgde voor de heropbouw van de club na de Spaanse Burgeroorlog. In oktober 1944 werd gestart met de bouw van een nieuw stadion. Op 14 december 1947 werd het Estadio Chamartín in gebruik genomen. Het stadion zou later, vanaf januari 1955, de naam dragen van Santiago Bernabéu als eerbetoon aan de succesvolle voorzitter. Onder het regime van Franco genoot Real de reputatie van beschermd te zijn om het regime en de macht van Franco uit te dragen in Spanje en Europa. Onder druk van Franco moest de eeuwige rivaal FC Barcelona hun sterspeler Alfredo Di Stéfano afstaan. Onder leiding van Santiago Bernabéu brak in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw de glorietijd van Real Madrid aan met diverse landstitels en vijf maal de Europa Cup I op rij van 1956 tot 1960. Memorabel was de 7-3 overwinning op Eintracht Frankfurt in de finale van 1960. Sterspelers in die tijd bij de club waren Alfredo Di Stéfano, Francisco Gento en Ferenc Puskás. In 1961 was aartsrivaal FC Barcelona de eerste club die de Madrilenen wist te verslaan in de Europa Cup. In 1966 volgde desondanks een zesde Europa Cup I voor Real Madrid ten koste van Partizan Belgrado.

Jaren zeventig en tachtig

In de jaren zeventig bleef Real Madrid in Spanje domineren en slechts een paar keer wist een club de hegemonie in de Primera División van de club te doorbreken. In 1978 overleed Santiago Bernabéu na de club 35 jaar lang te hebben geleid. Begin jaren tachtig werd Real Madrid voorbij gestreefd door FC Barcelona en de Baskische clubs Real Sociedad en Athletic Bilbao. In 1986 werden Los Merengues echter opnieuw kampioen en de club wist de titel vier seizoenen lang met succes te verdedigen. Drie van de vier seizoenen 1986/87, 1987/88 en 1988/89 werden behaald onder Leo Beenhakker waardoor deze zijn bijnaam verkreeg Don Leo. De sterren in die tijd bij Real Madrid waren de Mexicaanse topschutter Hugo Sánchez (pichichi in 1985/86, 1986/87, 1987/88 en 1989/90) en de beroemde Quinta del Buitre (De Vijf van de Gier), een naar Emilio Butragueño genoemd vijftal dat naast El Buitre zelf Manuel Sanchís, Martín Vazquéz, Míchel en Miguel Pardeza omvatte.

Jaren negentig

In de vroege jaren negentig moesten Los Merengues echter een stap terug doen voor het Dream Team van het FC Barcelona van Johan Cruijff dat van 1991 tot 1994 landskampioen werd. Met Emilio Butragueño leverde Real Madrid in het seizoen 1990/91 wel de topscorer van de Primera División. In 1995 wist Real Madrid de hegemonie van de Catalaanse rivaal te doorbreken door landskampioen te worden. Een nieuwe titel volgde in 1997. Een jaar later konden de Madrilenen een zevende Europa Cup I (inmiddels UEFA Champions League geheten) bijschrijven op hun palmares.

In de Amsterdam ArenA werd met 1-0 gewonnen van Juventus door een doelpunt van Predrag Mijatović. Bovendien werd onder leiding van Guus Hiddink de Wereldbeker voor clubs veroverd door in Tokio met 2-1 te winnen van CR Vasco da Gama. Nationaal werd Real weer overklast door FC Barcelona, maar Europees presteerde de club echter beter dan de eeuwige rivaal door in 2000 opnieuw de Champions League te winnen. In Parijs werd Valencia CF met 3-0 verslagen. Sterspelers in het elftal dat in 1998 en 2000 de hoogste Europese beker won waren Roberto Carlos, Fernando Redondo, Raúl González, Fernando Morientes, Clarence Seedorf (1998), Predrag Mijatović (1998) en Nicolas Anelka (2000).

De Galácticos

 

Het jaar 2000 betekende naast de Champions League-winst ook de komst van de nieuwe clubpresident Florentino Pérez. Hij wilde van Real Madrid de grootste en beste club ter wereld maken door het aantrekken van louter stervoetballers. Hierdoor kreeg Real de naam Los Galácticos, De Buitenaardsen. Bij zijn verkiezing werd hij door het merendeel van de leden (socios) enigszins argwanend bekeken, want voor zo'n sterrenteam was veel geld nodig en bij zijn aantreden had Real Madrid voor 300 miljoen euro schulden. Pérez loste dit op door een vijftig jaar oud trainingscomplex in het centrum van de stad aan de stad Madrid te verkopen voor maar liefst 500 miljoen euro. Deze verkapte gemeentesubsidie wordt vandaag de dag nog steeds door de Madrilenen afbetaald via hun belastingen. Péréz had zou wel in één klap de schulden weggewerkt en een werkbudget bij elkaar gehaald om zijn Galácticos te verzamelen.

De eerste ster die kwam was in juli 2000 Luís Figo, hij verruilde FC Barcelona voor Real Madrid. Later volgden ook Zinédine Zidane (2001) en Ronaldo (2002). De politiek van Pérez van een elftal met stervoetballers en spelers uit de eigen jeugd, aangeduid als Zidanes y Pavónes naar Zidane en Francisco Pavón, was aanvankelijk succesvol op zowel sportief gebied met twee landstitels (2001, 2003) en nog een Champions League (2002) als op financieel gebied met een toegenomen marktwaarde in vooral Oost-Azië. Een sportief dieptepunt was er echter ook voor de club.

Op 6 maart 2002 bestond Real Madrid precies honderd jaar en ter gelegenheid van dat feit werd de finale van de Copa del Rey op die dag gespeeld in het Estadio Santiago Bernabéu. Real haalde de finale, waarin Deportivo La Coruña de tegenstander was, en een groot aantal vooraanstaande mensen uit de voetbalwereld waren in het stadion aanwezig. Wat een mooi verjaardagscadeau moest worden, werd een drama: Real Madrid verloor van een uitstekend voetballend Deportivo met 2-1. In 2003 ging het sportief mis bij Real Madrid. Veteraan en aanvoerder Fernando Hierro moest vertrekken, evenals succestrainer Vicente del Bosque. Del Bosque, om zijn grote snor en corpulente uiterlijk ook wel De Walrus genoemd, werd vervangen door de beter uitziende Portugees Carlos Queiroz.

Bovendien kwam David Beckham als nieuwe galático, maar misschien nog wel meer om de merchandising op te stuwen. Queiroz mocht er dan knapper uit zien, zijn trainerskwaliteiten waren beduidend minder dan die van Del Bosque. Real Madrid eindige in het seizoen 2003/04 voor het eerst in jaren zonder prijs en Queiroz kon vertrekken. Ook José Antonio Camacho en Mariano García Remon kregen hun kans als trainer, maar mochten spoedig weer vertrekken. Onder de Braziliaan Vanderlei Luxemburgo leek het beter te gaan, maar ook hij kreeg Real niet op de rails. Jeugdtrainer Juan Ramón López Caro mocht hem in december 2005 aflossen als interim-coach. Florentino Pérez zag uiteindelijk ook in dat zijn beleid uiteindelijk had gefaald en begin 2006 trad hij terug als clubpresident.

Hoop op nieuwe successen

De vervanger van Pérez was Fernando Martín, die gelijk een grote schoonmaak in de spelersgroep aankondigde voor de zomer van 2006 met de hoop om zo Real Madrid weer terug aan de top te krijgen. Martín moest in april 2006 aftreden omdat het clubbestuur onvoldoende vertrouwen in hem had en nieuwe presidentsverkiezingen wilde. Deze verkiezingen werden gewonnen door de advocaat Ramón Calderón. Hij stelde Fabio Capello aan als trainer en Predrag Mijatović als technisch directeur, een tweetal dat Real in 1998 nog naar de Champions League-winst had geleid.

De verkiezingsbelofte om de Braziliaanse middenvelder Kaká van AC Milan te contracteren kon Calderón niet waarmaken, maar hij wist wel enkele andere topspelers naar Real Madrid te halen. Ruud van Nistelrooij werd voor ongeveer 15 miljoen euro overgenomen van Manchester United en om het team defensief sterker te maken werden de Braziliaan Emerson, de Italiaan Fabio Cannavaro (beiden van Juventus) en de Malinees Mahamadou Diarra (van Olympique Lyonnais voor 25 miljoen euro) gecontracteerd. Met José Antonio Reyes van Arsenal kwam er bovendien ook nog een Spaanse aankoop. Lange tijd leken de nieuwe trainer en vele aankopen opnieuw geen succes op te leveren. Real Madrid werd vroegtijdig uitgeschakeld in de UEFA Champions League en leek de landstitel wederom mis te lopen. Na een goede inhaalslag in de tweede seizoenshelft eindigde de club echter in punten gelijk met regerend landskampioen FC Barcelona, maar Real Madrid won de landstitel op basis van het betere onderlinge resultaat. Ondanks de landstitel moest Fabio Capello vertrekken naar aanleiding van het defensieve en weinig flitsende spel van Real Madrid. Bernd Schuster, oud-speler van de club, werd de nieuwe hoofdtrainer. Verschillende nieuwe spelers, waaronder de Nederlanders Arjen Robben, Wesley Sneijder, Royston Drenthe, Rafael van der Vaart en Klaas-Jan Huntelaar, werden gecontracteerd om Real Madrid aantrekkelijker te laten spelen.

In de zomer van 2009 werd Pérez herkozen met de verkiezingsbelofte grote namen te halen. Hij kocht Kaká voor 68 miljoen euro en Cristiano Ronaldo voor 94 miljoen euro. De presentatie van Ronaldo lokte een recordaantal van 80.000 toeschouwers naar het stadion.

Met de recordbrekende transfers zorgden de Madrilenen echter voor een groei aan schuld.Voorzitter Florentino Pérez meldde in september 2009 dat de schuld 327 miljoen euro bedraagt.  Eerder gingen geruchten dat sprake was van een schuld van 800 miljoen.

Oprichting FC Barcalona

FC Barcelona werd op 29 november 1899 door de Zwitser Hans Joan Gamper opgericht. Via een advertentie in lokale dagbladen wierf Gamper de eerste leden. De Engelsman Walter Wild werd de eerste voorzitter van de club. De eerste wedstrijd vond plaats op 8 december 1899: er werd met 1-0 verloren van een elftal van Engelse immigranten.

Het begin van de twintigste eeuw

De eerste jaren speelden vooral Zwitsers, landgenoten van Gamper, en Engelsen in het eerste elftal van FC Barcelona. In 1901 won de nieuwe voetbalclub de eerste prijs: de Copa Macaya, de eerste Catalaanse competitie. Een jaar later speelde FC Barcelona de eerste wedstrijd buiten Catalonië. Ter gelegenheid van de kroning van Alfonso XIII speelde Barcelona in de Spaanse hoofdstad Madrid tegen Madrid CF en won met 3-1. Het was het eerste van vele beladen duels met de Madrileense club. De wedstrijd tussen beide clubs staat wel bekend als de Derby van het Heelal. In 1908 dreigde opheffing voor de club vanwege financiële problemen en teruglopende publieke belangstelling. Gamper voorkwam dit door voorzitter te worden. In maart 1909 werd aan de Carrer Indústria het eerste eigen stadion geopend met de naam La Escopidora. Dit stadion had een capaciteit van 6.000 plaatsen.

De eerste succesperiode

Begin jaren twintig van de twintigste eeuw beleefde Barça de eerste succesvolle periode met diverse prijzen. Josep Samitier, Paulino Alcántara, Sagi-Barbá en Vicenç Piera waren in die tijd de grote sterren, aangevuld met doelmannen Ricardo Zamora en later Franz Platko. In 1922 werd het stadion Camp de Les Corts in gebruik genomen. In deze succesperiode won FC Barcelona vier keer de Copa de España (1920, 1925, 1926, 1928), negen keer de Campionat de Catalunya (1919-1922, 1924-1928) en als slotstuk de eerste landstitel in 1928/1929. De grote rivaal in deze periode was vooral stadsgenoot RCD Espanyol met de Derbi de Barcelona als één van de belangrijkste wedstrijden van het seizoen.

 

Primo de Rivera en de Burgeroorlog

Met de militaire coup van Miguel Primo de Rivera in 1923, het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in 1936 en het aan de macht komen van Francisco Franco in 1939, was er lange tijd sprake van een sterke onderdrukking van de nationalistische gevoelens bij bevolkingsgroepen als de Catalanen. Franco veranderde de naam van FC Barcelona zelfs in het Spaanse Club Futbol de Barcelona. Juichen voor de eigen club FC Barcelona was voor veel Catalanen een manier om hun gevoelens te uiten.

In 1925 werd Joan Gamper er door de dictatuur van Primo de Rivera van beschuldigd het Catalaanse nationalisme aan te wakkeren als president van FC Barcelona. Direct aanleiding was het gefluit waarmee de supporters (culés) tijdens een wedstrijd de Marcha Real, het Spaans volkslied, hadden begeleid. Als straf werd het stadion Les Corts zes maanden gesloten en werd Gamper gedwongen af te treden als voorzitter. Gamper werd vervolgens uit Spanje verbannen en hij keerde terug naar zijn geboorteland Zwitserland, waar hij in 1930 zelfmoord pleegde.

Begin jaren dertig kreeg FC Barcelona te maken met de dreiging van onteigening van de club door anarchistische groeperingen en later marxisten. Om onteigening te voorkomen trad het clubbestuur af en het werd vervangen door een arbeiderscomité, waarin echter onder meer de clubsecretaris, de terreinknecht en enkele oud-bestuurders als vertegenwoordigers van de leden plaatsnamen, waardoor de continuïteit van de club gegarandeerd bleef. In 1936 kreeg FC Barcelona een nieuwe reden voor haat jegens Madrid in de vorm van de moord op clubvoorzitter Josep Sunyol. Sunyol was extreem links en vertegenwoordigde ook de politieke partij Esquerra Republicana de Catalunya in Madrid. Op 6 augustus 1936, enkele weken na de start van de Spaanse Burgeroorlog, reden Sunyol en een journalist zonder het te weten een verboden gebied binnen, de Sierra de Guadarrama. Zonder een vorm van gerechtelijk proces werd hij door het leger van Francisco Franco gearresteerd en ter dood gebracht. Pas een week later hoorde men in Barcelona wat er was gebeurd: Franco had de voorzitter van hun club vermoord. De haat jegens Madrid nam grote vormen aan

De Mexicaanse Tour

In 1937 vertrok FC Barcelona op rondreis naar Mexico en de Verenigde Staten, toen voetbal vanwege de Spaanse Burgeroorlog onmogelijk was geworden. In Mexico speelde de club veertien wedstrijden tegen onder andere Club América, CF Atlante en Necaxa. FC Barcelona verbleef in september 1937 in New York, waar de club deelnam aan het New York Tournament. Alle vier wedstrijden werden gewonnen van achtereenvolgens Brooklyn Hispano (4-2), Saint Mary’s Celtic (4-3), American League Stars (2-0) en Jewish All-Stars (3-0). Slechts vier spelers, Argemí, Babot, Heros en Rafa, zouden met de technische staf terugkeren naar Barcelona. Aanvaller Martí Ventolrà was al eerder in Mexico achtergebleven nadat hij verliefd was geworden op het nichtje van de toenmalige Mexicaanse president. Ook Urquiaga, Fernando García, Gual, Iborra, Bardina, Munlloch, Pagès en Esteve Pedrol kozen voor Mexico, terwijl Domènec Balmanya, Josep Escolà, Josep Raich en Ramón Zabalo naar Frankrijk vluchtten. Raich, Escolà, Pedrol (1940), Balmanya (1941) en Zabalo (1944) zouden later terugkeren bij FC Barcelona, hoewel ze wel een jaar schorsing kregen voor het verlaten van Spanje.

De jaren veertig

In 1943 nam FC Barcelona het in de halve finale om de Copa del Generalisimo op tegen Real Madrid. De thuiswedstrijd werd met 3-0 gewonnen. Voorafgaand aan de return in Madrid, kwam José Finat y Escríva de Romani, directeur van de staatsveiligheidsdienst van Franco, de kleedkamer binnen en bedreigde de blaugranas. "Vergeet niet dat sommigen van jullie alleen maar mogen spelen bij de gratie van het regime dat jullie je gebrek aan vaderlandsliefde heeft vergeven," verkondigde Finat y Escríva de Romani. Ook de scheidsrechter maakte duidelijk dat hij zwaar zou optreden bij iedere vorm van ongedisciplineerd gedrag. In het stadion heerste een uiterst dreigende sfeer en door de fysieke en pschychische bedreigingen waren de spelers van Barcelona als versteend. Na acht minuten stond het 4-0, met rust 6-0

De gouden jaren vijftig

Pas in jaren vijftig en begin jaren zestig kende Barcelona weer grote successen. De komst van Ladislao Kubala, een vluchteling uit Hongarije, leidde deze nieuwe glorieperiode in. In 1952 won FC Barcelona vijf bekers: de Spaanse landstitel, de Spaanse beker, de Copa Latina, de Copa Eva Duarte en de Copa Martini Rossi. Deze prestatie leverde dit succesteam onder leiding van trainer Fernando Daucik de bijnaam Barça Cinc Copes (Barça van de Vijf Bekers) op. FC Barcelona leek in 1952 nog sterker te worden met het contracteren van Alfredo Di Stéfano. De komst van de Argentijnse aanvaller liep door inmenging van dubieuze tussenpersonen en de politiek echter mis en in plaats van FC Barcelona was het Real Madrid die Di Stéfano uiteindelijk contracteerde. Ook zonder Di Stéfano domineerde FC Barcelona samen met Real Madrid in Spanje met een elftal bestaand uit onder meer Kubala, Luis Suárez, Antoni Ramallets, Joan Segarra en Evaristo. Onder de Argentijnse trainer Helenio Herrera werd tweemaal de Europacup III gewonnen. In 1957 werd het nieuwe stadion Camp Nou geopend en werd de club kampioen van het Mundialito de Clubes. FC Barcelona was in 1960 de eerste club die Real Madrid in de Europacup I, na vijf titels op rij, wist uit te schakelen. De finale werd dat seizoen gehaald, maar daarin verloor Barcelona met 3-2 van Benfica. Het betekende het einde van deze succesperiode. In de jaren zestig won FC Barcelona nog wel de Copa del Generalísimo (1963 en 1968) en de Europacup III (1966).

Komst van Johan Cruijff

De jaren zeventig en tachtig

De komst van Rinus Michels, Johan El Flaco Cruijff en Johan El Toro Neeskens in de jaren zeventig brachten nieuwe successen met zich mee voor FC Barcelona, met als hoogtepunt de landstitel van 1974. Bovendien werd met 5-0 gewonnen van Real Madrid in het Estadio Santiago Bernabéu, de grootste uitoverwinning ooit op de aartsrivaal. Twee Europa Cups voor Bekerwinnaars volgden in 1978 en 1982. De jaren tachtig verliepen wisselend voor Barça. Wel werd onder leiding van de Engelse trainer Terry Venables in 1985 de landstitel behaald. Een jaar later verloor FC Barcelona na strafschoppen van Steaua Boekarest in de Europacup I-finale. Sterren bij Barça in de jaren tachtig waren onder andere de Argentijn Diego Maradona en de Duitser Bernd Schuster.

Het Dream Team

Toen Johan Cruijff in 1988 terugkeerde als coach bij de club, begon de tot dan toe succesvolste periode uit de geschiedenis van FC Barcelona met een team dat bekendstond als het Dream Team. Santi Nolla, hoofdredacteur van de Spaanse sportkrant El Mundo Deportivo introduceerde de benaming Dream Team in 1992. Op 28 juli 1992 opende de krant met de eerste gewonnen gouden medaille die namens baanwielrenner José Manuel Moren  door het Spaans Olympisch team is gewonnen op de Olympische Spelen van Barcelona. Er werd op de cover van El Mundo Deportivo tevens een verwijzing gemaakt naar de presentatie van FC Barcelona voor het seizoen 1992/1993 door middel van de uitdrukking Het andere Dream Team. In dezelfde editie van de krant trok Santi Nolla in zijn column een parallel tussen de prestaties van het Amerikaanse basketbalteam, dat Michael Jordan de grote blikvanger met sterspeler is op de Olympische Spelen en aangeduid wordt als Dream Team, en de prestaties van het FC Barcelona van Johan Cruijff. Nolla zag in beide teams de magie en het talent om het publiek spektakel te kunnen bieden. Onder leiding van Cruijff won het Dream Team onder andere vier landstitels (1991-1994). Hoogtepunt was echter de winst van de Europa Cup I in 1992. Op Wembley maakte Ronald Koeman in de verlenging tegen het Italiaanse Sampdoria vanuit een vrije trap de enige treffer. In december 1992 streed FC Barcelona als winnaar van de Europa Cup I voor de Intercontinental Cup en kreeg 1992 het Creu de Sant Jordi, een van de hoogste onderscheidingen van de Catalaanse regering.

In Tokyo kon er echter niet gewonnen worden van het Braziliaanse São Paulo FC (1-2). Hristo Stoitsjkov maakte het enige Barça-doelpunt. In het seizoen 1993/94 was het elftal van Cruijff op zijn sterkst met het aanvalstrio Hristo Stoitsjkov, Romário en Michael Laudrup. Dat seizoen werd Real Madrid met 5-0 verslagen in Camp Nou met een hattrick van Romário, een doeltreffende vrije trap van Ronald Koeman en een doelpunt van Iván Iglésias. Een passend slot aan dit seizoen ontbrak echter. De landstitel werd geprolongeerd, maar in de finale van de Champions League werd met 4-0 verloren van AC Milan. Hierna viel het succeselftal langzaam uiteen. De nieuwe spelers konden niet aan de verwachtingen voldoen en in 1996 werd Johan Cruijff vanwege tegenvallende resultaten ontslagen, dit overigens tot onvrede van de supporters.

Het einde van de twintigste eeuw

FC Barcelona hervond zich echter al snel na het ontslag van Cruijff en ook onder zijn opvolger, de Engelsman Bobby Robson, beleefde de club successen. In 1996-97 werden de Europacup II, de Copa del Rey en de Supercopa veroverd. De grote ster dat seizoen was Ronaldo, die onder andere de enige treffer maakte in de EC II-finale tegen Paris Saint-Germain. In 1997 volgde een derde Nederlander, Louis van Gaal, Robson op als coach van FC Barcelona. Onder zijn leiding won Barça de landstitel (1998, 1999), de Copa del Rey (1998) en de Europese Supercup (1997). In 2000 nam Van Gaal ontslag, nadat eerder president Josep Lluís Núñez was afgetreden.

Sportief en economisch verval

Joan Gaspart volgde Núñez in 2000 op als president van FC Barcelona. Binnen een week was Gaspart een van de sterspelers al kwijt: Luís Figo maakte de verboden overstap naar aartsrivaal Real Madrid. Marc Overmars kwam als zijn vervanger, maar die kon nooit volledig aan de verwachtingen voldoen. Onder Gaspart kwam FC Barcelona in een sportieve en economische crisis terecht. Er werden geen prijzen meer gewonnen, veel dure aankopen konden totaal niet aan de verwachtingen voldoen en Gaspart ging totaal verkeerd om met het kapitaal van de club. De druk nam sterk toe en begin 2003 trad Gaspart af als president. Nieuwe verkiezingen waren noodzakelijk.

Sportief en economisch verval

Joan Gaspart volgde Núñez in 2000 op als president van FC Barcelona. Binnen een week was Gaspart een van de sterspelers al kwijt: Luís Figo maakte de verboden overstap naar aartsrivaal Real Madrid. Marc Overmars kwam als zijn vervanger, maar die kon nooit volledig aan de verwachtingen voldoen. Onder Gaspart kwam FC Barcelona in een sportieve en economische crisis terecht. Er werden geen prijzen meer gewonnen, veel dure aankopen konden totaal niet aan de verwachtingen voldoen en Gaspart ging totaal verkeerd om met het kapitaal van de club. De druk nam sterk toe en begin 2003 trad Gaspart af als president. Nieuwe verkiezingen waren noodzakelijk.

De periode van Rijkaard

De leden (socios) van FC Barcelona kozen de advocaat Joan Laporta als nieuwe president. Onder advies van Johan Cruijff stelde Laporta de Nederlanders Frank Rijkaard en Henk ten Cate aan als trainersduo en daarnaast betrok hij verschillende oud-spelers bij de dagelijkse bezigheden van de club. Zo werd Aitor Beguiristain technisch directeur, Guillermo Amor hoofd opleidingen en Eusebio Sacristán assistent-trainer. Diverse topspelers werden gecontracteerd, met Ronaldinho als de grootste ster. De Braziliaanse aanvaller werd in dienst van FC Barcelona Europees voetballer van het jaar (2005) en Wereldvoetballer van het jaar (2004, 2005). In eerste instantie vielen de sportieve prestaties enigszins tegen, maar uiteindelijk eindigde Barcelona in het seizoen 2003/04 als vicekampioen achter Valencia CF. In het seizoen 2004/05 werd FC Barcelona landskampioen en werd bovendien de Supercopa gewonnen. Op 17 december 2005 vestigde het FC Barcelona van Frank Rijkaard met een 3-1 overwinning tegen Cádiz CF zelfs een clubrecord van twaalf overwinningen op een rij. Het vorige record van elf overwinningen was in het seizoen 1955/56 gevestigd onder leiding van de toenmalige trainer Franz Platko en de sterspeler Ladislao Kubala. Mede dankzij deze reeks wist FC Barcelona de Spaanse titel in 2006 te prolongeren. Een ander hoogtepunt was de overwinning van FC Barcelona in de UEFA Champions League. Na in de eerste ronde te hebben afgerekend met Panathinaikos FC, Werder Bremen en Udinese, wachtte in de achtste finale het Engelse Chelsea FC. Dankzij een 2-1 overwinning in Londen en een 1-1 gelijkspel thuis ging FC Barcelona door. Deze overwinning op Chelsea FC was extra bijzonder, aangezien het seizoen daarvoor de Engelse ploeg FC Barcelona na twee discutabele wedstrijden had uitgeschakeld. Via wedstrijden tegen het Portugese SL Benfica in de kwartfinale (0-0 uit, 2-0 thuis) en het Italiaanse AC Milan (0-1 uit, 0-0 thuis) in de halve finale bereikte FC Barcelona uiteindelijk de finale. Daarin was het Engelse Arsenal FC de tegenstander en de blaugranas wisten de finale met 2-1 te winnen. Na een 0-1 achterstand door een goal van Sol Campbell in de eerste helft, vocht Barça zich terug en de finale werd uiteindelijk gewonnen door doelpunten van Samuel Eto'o en Juliano Belletti. Als winnaar van de UEFA Champions League nam FC Barcelona in december 2006 deel aan het WK voor clubs in Japan. De Catalanen startten overtuigend aan het toernooi door in de halve finale met 4-0 te winnen van het Mexicaanse Club América, winnaar van de CONCACAF Champions Cup. Eiður Guðjohnsen, Rafael Márquez, Ronaldinho en Deco waren doeltreffend. In de finale verloor FC Barcelona echter met 0-1 van het Braziliaanse Internacional de Porto Alegre. De Catalanen domineerden de wedstrijd, maar kwamen nauwelijks tot grote kansen. In de tachtigste minuut maakte Carlos Adriano het enige doelpunt van de finale.

Tot op heden weigert FC Barcelona commerciële shirtsponsoring. Sinds 2005 bevindt zich op de linkerarm wel het logo van sponsor TV3, een Catalaanse televisiezender. In 2006 sloot de club een overeenkomst voor vijf jaar met Unicef met de slogan Barça, meer dan een club, een nieuwe wereldwijde hoop voor kwetsbare kinderen, waarbij FC Barcelona de organisatie jaarlijks met een bedrag van 1.5 miljoen euro steunt en bovendien het recht heeft het embleem van Unicef af te beelden op wedstrijd- en trainingskleding. Unicef kan hierdoor beschouwd worden als de eerste shirt"sponsor" in de geschiedenis van de club.

Het seizoen 2006/2007 liep uit op een teleurstelling. Na de verloren WK-finale schakelde Liverpool FC FC Barcelona al in de achtste finales uit in de Champions League en was er ook in de Spaanse competitie geen succes. FC Barcelona eindigde in punten gelijk met landskampioen Real Madrid, dat echter de titel won op basis van het betere onderlinge resultaat. Nadat ook het seizoen 2007/2008 zonder hoofdprijzen eindigde, werd trainer Rijkaard ontslagen.

De terugkeer van Guardiola

Oud-speler Josep Guardiola werd aangesteld als nieuwe trainer. Hij kende een uiterst succesvol debuutjaar als coach van FC Barcelona met de nationale dubbel (de landstitel en de Copa del Rey) en de UEFA Champions League. In de finale van de Champions League werd met 2-0 gewonnen van Manchester United door doelpunten van Samuel Eto'o en Lionel Messi. De Supercopa de España, de UEFA Supercup en de wereldtitel werden in de tweede helft nog gewonnen, waarmee het kalenderjaar 2009 met zes gewonnen prijzen het beste jaar in de clubgeschiedenis werd. In het seizoen 2009-2010 werden de Spaanse competitie en beker gewonnen en het seizoen daarop de Champions League en de Spaanse competitie.

fc barcalona

real madrid fc